Add parallel Print Page Options

Seba door Davids lijfwacht achtervolgd

20 Plotseling pakte een heethoofd, Seba, de zoon van de Benjaminiet Bikri, een bazuin, blies erop en schreeuwde: ‘Wij willen niets te maken hebben met David. Vooruit, mannen van Israël, laten we gaan. Hij is onze koning niet!’ Zo verliet iedereen die plek en allen lieten David in de steek, uitgezonderd de mannen van Juda. Ze gingen achter Seba aan! Maar de mannen van Juda bleven bij hun koning en begeleidden hem van de Jordaan naar Jeruzalem.

Toen zij bij zijn paleis in Jeruzalem aankwamen, beval David dat de tien vrouwen die hij had achtergelaten om voor het huishouden te zorgen, moesten worden opgesloten. Er moest goed voor hen worden gezorgd, zei hij, maar hij zou niet meer met hen slapen als met zijn vrouwen. Zo bleven deze vrouwen tot hun dood weduwen. Daarna gaf de koning Amasa opdracht het leger van Juda binnen drie dagen te mobiliseren en zich daarna opnieuw bij hem te melden. Amasa vertrok om de troepen op de been te brengen, maar hij had wel langer nodig dan de drie dagen die hem waren gegeven. Toen zei David tegen Abisaï: ‘Die Seba gaat ons meer moeilijkheden bezorgen dan Absalom. Snel, neem mijn lijfwacht en ga hem achterna, voordat hij een paar versterkte steden bereikt en nog meer kwaad aanricht.’ Zo zetten Abisaï en Joab met een keurkorps uit Joabs leger en Davids eigen lijfwacht de achtervolging op Seba in.

8-10 Toen zij bij de grote steen in Gibeon aankwamen, stonden zij plotseling oog in oog met Amasa. Joab droeg zijn uniform met opzij een kort zwaard. Toen hij naar voren stapte om Amasa te begroeten, viel het zwaard uit de schede. ‘Hoe is het met u, mijn broeder,’ zei Joab en pakte hem met zijn rechterhand bij de baard om hem een kus te geven. Amasa zag het zwaard in zijn linkerhand niet en Joab stak Amasa zo hard in zijn buik dat zijn ingewanden naar buiten kwamen. Joab hoefde niet nog eens toe te steken en Amasa stierf ter plekke. Joab en zijn broer Abisaï zetten daarna de achtervolging op Seba voort. 11 Een van Joabs jonge officieren schreeuwde naar Amasaʼs mannen: ‘Als jullie vóór David zijn, kom dan mee en volg Joab.’ 12 Maar het lijk van Amasa lag in een bloedplas midden op straat en toen de jonge officier van Joab zag dat er steeds meer mensen omheen gingen staan om te kijken, sleepte hij het lichaam naar een veld langs de weg en gooide er een kleed overheen. 13 Nu het lijk niet meer op de weg lag, sloot iedereen zich bij Joab aan om Seba gevangen te nemen.

14 Seba trok langs alle stammen van Israël en kwam ten slotte bij Abel en Bet-Maächa en Berim. Velen sloten zich bij hem aan. 15 Toen Joabs troepen bij Abel aankwamen, belegerden zij deze stad. Zij bouwden een aarden wal die tot de bovenkant van de stadsmuur reikte en begonnen tegelijkertijd de muur te ondermijnen. 16 Toen riep een wijze vrouw vanuit de stad: ‘Luister! Vraag Joab of hij hier wil komen, ik wil hem spreken.’ 17 Toen Joab verscheen, vroeg de vrouw hem: ‘Bent u Joab?’ En hij antwoordde: ‘Jazeker.’ 18 Zij zei tegen hem: ‘Vroeger bestond het gezegde: “Voor goede raad moet je in Abel zijn”. Pas als men dan hier was geweest, ging men iets ondernemen. 19 U bent bezig een oude, vredelievende stad te verwoesten, die altijd als een moeder voor Israël is geweest. Is het goed dat u iets verwoest wat van de Here is?’ 20 Joab antwoordde: ‘Daar gaat het helemaal niet om. 21 Het enige dat wij willen is een man die Seba heet en uit het gebergte van Efraïm komt. Hij is in opstand gekomen tegen koning David. Als u hem aan mij uitlevert, zullen wij de stad verder ongemoeid laten.’ ‘Dat is goed,’ antwoordde de vrouw, ‘wij zullen zijn hoofd over de muur naar u toegooien.’ 22 Daarna ging de vrouw met haar wijze raad naar de mensen. Zij hakten Sebaʼs hoofd af en gooiden het over de muur naar Joab. Daarop blies deze op de bazuin en riep zijn troepen terug. Zij gingen terug naar de koning in Jeruzalem. 23 Joab was nu weer opperbevelhebber van het leger en Benaja stond aan het hoofd van de lijfwacht van Keretieten en Peletieten. 24 Adoram had de leiding over de dwangarbeiders en Josafat fungeerde als kanselier. 25 Seja was secretaris en Zadok en Abjathar waren de overpriesters. 26 De Jaïriet Ira was Davids persoonlijke priester.

Seba komt in opstand tegen David

20 Er was daar ook een schurk, die Seba heette. Hij was de zoon van Bichri, uit de stam van Benjamin. Hij blies op zijn ramshoorn en zei: "Dan willen wij niets meer met David te maken hebben. De zoon van Isaï hoeft over ons geen koning meer te zijn. Naar huis, Israëlieten!" Toen lieten alle Israëlieten David in de steek. Ze sloten zich aan bij Seba. Maar de Judeeërs bleven trouw aan hun koning. Ze brachten hem van de Jordaan naar Jeruzalem.

David kwam in zijn paleis in Jeruzalem. Daar bracht hij de tien bijvrouwen die hij had achtergelaten om op het paleis te passen, naar een apart deel van het paleis. Daar sloot hij hen op. Hij zorgde wel voor hen, maar ging niet meer met hen naar bed.[a] Ze leefden tot hun dood alsof ze al weduwen waren.

De koning zei tegen Amasa: "Roep voor mij de mannen van Juda bij elkaar. Zorg dat je daar in drie dagen mee klaar bent. Kom dan hier terug." Amasa vertrok om de mannen van Juda bij elkaar te roepen. Maar na drie dagen was hij nog niet terug. Daarom zei David tegen Abisaï: "Nu zal Seba nog gevaarlijker voor ons worden dan Absalom was. Achtervolg hem met je mannen. Zorg dat je hem vindt voordat hij een ommuurde stad kan bereiken." Toen gingen Abisaï en Joab met de lijfwacht van de koning en de allerbeste krijgers achter Seba aan. Toen ze bij de grote steen in Gibeon gekomen waren, kwamen ze daar Amasa tegen. Hij was daar eerder aangekomen dan zij. Joab droeg over zijn kleren de riem van een zwaard dat hij in de schede op zijn heup droeg. Toen hij naar Amasa liep, trok hij ongezien zijn zwaard. Joab zei tegen Amasa: "Is alles goed met je?" Tegelijk greep Joab de baard van Amasa, alsof hij hem wilde omhelzen. 10 Amasa zag het zwaard niet dat Joab in zijn hand hield. Joab stak het hem onverwachts in de buik, zodat zijn darmen eruit kwamen. Hij hoefde geen tweede keer te steken, want Amasa stierf onmiddellijk.[b] Daarna gingen Joab en zijn broer Abisaï verder met de achtervolging van Seba.

11 Eén van Joabs mannen bleef bij Amasa staan en riep tegen de mannen die Amasa had verzameld: "Als je aan de kant staat van Joab en David, ga dan nu met Joab mee!" 12 Intussen lag Amasa in een grote plas bloed midden op de weg. De man zag dat iedereen bij Amasa bleef stilstaan. Daarom trok hij Amasa van de weg af. Hij legde hem in het veld en gooide een mantel over hem heen. 13 Toen hij hem van de weg had gehaald, gingen alle mannen Joab achterna om Seba te achtervolgen. 14 Maar Seba was het hele land al doorgetrokken. Hij had de stad Abel-Bet-Maächa bereikt. Alle mannen van de familie van Bichri hadden zich daar bij hem verzameld. 15 Joab viel met zijn leger de stad aan. Ze maakten een hoge wal tegen de stad om over de muur te kunnen klimmen. Ook probeerden ze de muur te laten instorten door er stenen uit weg te stoten.

Seba wordt gedood

16 In de stad woonde een wijze vrouw. Ze riep: "Luister naar mij! Luister naar mij! Zeg alsjeblieft tegen Joab dat hij dichterbij moet komen. Ik wil hem spreken." 17 Joab kwam dichterbij. De vrouw vroeg hem: "Bent u Joab?" Hij antwoordde: "Ja." Toen zei ze tegen hem: "Luister alstublieft naar mij." Hij zei: "Ik luister." 18 Ze zei: "Er is een oud spreekwoord dat zegt: 'Ga toch in Abel om raad vragen.' Zo werd altijd alles geregeld. 19 Ik ben trouw aan Israël en wil vrede voor Israël. Maar nu komt u één van de belangrijkste steden van Israël verwoesten. Waarom wilt u Abel-Bet Maächa, een stad die eigendom is van de Heer, vernietigen?" 20 Joab antwoordde: "Ik wil helemaal niet verwoesten en vernietigen. Echt niet. 21 Maar er is hier in de stad een man uit de bergen van de stam van Efraïm. Hij is tegen koning David in opstand gekomen. Hij heet Seba, de zoon van Bichri. Geef hem aan ons, dan zal ik de stad met rust laten." Toen zei de vrouw tegen Joab: "Goed, ik zal zeggen dat ze zijn hoofd over de muur moeten gooien." 22 Ze ging de bewoners van de stad vertellen wat ze met Joab had afgesproken. Toen hakten ze Seba het hoofd af en gooiden het naar Joab. Joab blies op zijn ramshoorn als teken dat de strijd voorbij was en alle mannen gingen naar huis terug. Joab ging terug naar de koning in Jeruzalem.

23 Joab was de aanvoerder van het hele leger van Israël. Benaja, de zoon van Jojada, was de aanvoerder van de lijfwacht van de koning. 24 Adoram had de leiding over het ophalen van de belastingen en over de arbeidsdienst van de mensen die voor de koning moesten werken. Josafat, de zoon van Ahilud, was minister-president, 25 Seja was schrijver, Zadok en Abjatar waren priester. 26 Ook Ira uit Jaïr had een hoge positie bij David.

Footnotes

  1. 2 Samuël 20:3 Absalom was immers met hen naar bed geweest. Voor David waren ze toen onrein.
  2. 2 Samuël 20:10 Amasa was legeraanvoerder van Absalom geweest. Lees 2 Samuel 17:25. Waarschijnlijk vond Joab daarom dat hij een verrader was. Toch had David aan Amasa beloofd dat hij later Joab zou opvolgen. Lees 2 Samuel 19:13.