Add parallel Print Page Options

De wervelwielen

10 Plotseling verscheen in de lucht een troon van blauw saffier boven de hoofden van de cherubs. De Here richtte het woord tot de man in de linnen kleding en zei: ‘Ga tussen de wielen onder de cherubs, neem daar een handvol gloeiende kolen en strooi die uit over de stad.’

En terwijl ik toekeek, deed hij dat. De cherubs stonden aan de zuidkant van de tempel toen de man erheen ging. En een wolk vulde de binnenste voorhof. Toen steeg de heerlijkheid van de Here op boven de cherubs en begaf zich naar de ingang van de tempel. De tempel werd gevuld met de wolk van zijn heerlijkheid en de hof van de tempel straalde van de heerlijkheid van de Here. Het geluid van de vleugels van de cherubs leek op de stem van de Almachtige God als Hij spreekt en kon in de buitenste hof duidelijk worden gehoord. Toen de Here de man in linnen kleding opdroeg zich tussen de cherubs te begeven en enkele gloeiende kolen tussen de wielen weg te pakken, ging de man erheen en bleef naast een van de wielen staan. 7,8 Een van de cherubs stak zijn hand uit (iedere cherub had onder zijn vleugels iets dat leek op menselijke handen), pakte enkele kolen uit het vuur tussen hen in en legde ze in de handen van de man in de linnen kleding. Hij pakte ze aan en ging weg. 9-13 Elk van de vier cherubs had een wiel naast zich. Een wervelwiel, zoals ik hoorde dat het werd genoemd. Het was een wiel, met daarin kruiselings een ander wiel. Deze wielen zagen er uit als glanzend turkoois. Alle vier hadden ze dezelfde vorm en in elk wiel bevond zich een ander wiel. Wanneer zij bewogen, gingen ze in de richting waarin de cherubs keken en daarbij draaiden ze niet rond. Ook de cherubs gingen alleen in de richting waarin hun gezicht keek en weken daarvan niet af. Bovendien zag ik dat hun lichaam—dat wil zeggen hun rug, handen en vleugels—helemaal bezet was met ogen, net als de velgen van de wielen. 14 Ieder van de vier cherubs had vier gezichten, het eerste was dat van een cherub, het tweede dat van een mens, het derde dat van een leeuw en het vierde dat van een arend. 15,16 Dit waren dezelfde wezens die ik bij de rivier de Kebar had gezien. Wanneer zij de lucht ingingen, gingen de wielen met hen mee en bleven tijdens hun vlucht naast hen. 17 Als de cherubs stilstonden, stonden de wielen ook stil, want een en dezelfde geest leidde de cherubs en de wielen.

18 Toen begaf de heerlijkheid van de Here zich van de deur van de tempel naar een plaats boven de cherubs. 19 En terwijl ik toekeek, vlogen de cherubs met hun wielen naast zich naar de oostelijke poort van de tempel. De heerlijkheid van de God van Israël bleef boven hen. 20 Dit waren dezelfde levende wezens die ik onder de God van Israël had gezien bij de rivier de Kebar. Ik wist dat het de cherubs waren. 21 Elk had vier gezichten en vier vleugels, met onder hun vleugels iets dat leek op menselijke handen. 22 Hun gezichten leken ook op de gezichten die ik had gezien bij de rivier de Kebar. En ook zij bewogen zich recht vooruit, net zoals die anderen.

Ezechiël ziet opnieuw de vier wezens en de vier wielen

10 Toen zag ik boven de koepel boven de hemelse wezens iets dat leek op een troon van saffier. En Hij zat op de troon. En Hij zei tegen de man in de linnen kleren: "Ga tussen de wielen onder de wezens staan. Pak daar een handvol gloeiende houtskool van tussen de wezens. Strooi die uit over de stad." Ik zag dat hij dat deed.

De hemelse wezens stonden aan de noordkant van het tempelhuis toen de man naar hen toe ging. Een grote wolk vulde het hele binnenste tempelplein. Toen steeg de stralende aanwezigheid van de Heer op van boven de hemelse wezens en ging naar de ingang van de tempel. De tempel was gevuld met de wolk van Gods stralende aanwezigheid. Het plein was vol van zijn licht. Het geluid van de vleugels van de hemelse wezens was tot op het buitenste tempelplein te horen. Het was een geluid als van de donder, als de stem van de Almachtige God wanneer Hij spreekt. De Heer had de man in de linnen kleren bevolen om gloeiende houtskool te pakken van het vuur tussen de wielen bij de hemelse wezens. De man ging naast één van de wielen staan. En het hemelse wezen naast het wiel pakte een handvol gloeiende houtskool uit het vuur dat tussen hen in was. Hij legde die in de handen van de man in de linnen kleren. De man pakte het aan en ging weg.

De hemelse wezens hadden onder hun vleugels iets wat op mensenhanden leek.

Ik zag vier wielen naast de hemelse wezens: naast elk wezen een wiel. De wielen leken op turkoois. 10 De vier wielen zagen er allemaal hetzelfde uit. Het leek alsof er binnen elk wiel nóg een wiel was. 11 Ze konden elke kant opgaan, zonder zich om te keren. De wielen volgden de richting van het voorste wiel, zonder zich om te keren. 12 Het lichaam van de hemelse wezens – hun rug, handen en vleugels – en de wielen waren rondom vol ogen. Elk wezen had een eigen wiel. 13 Ik hoorde dat de wielen "Wervelwiel" werden genoemd. 14 Elk wezen had vier gezichten. Het eerste gezicht was dat van een engel. Het tweede het gezicht van een mens. Het derde het gezicht van een leeuw. En het vierde het gezicht van een adelaar. 15 Het waren dezelfde wezens die ik bij de rivier de Kebar had gezien.

Toen stegen de hemelse wezens op. 16 Als de wezens gingen, gingen de wielen naast hen mee. Als ze hun vleugels uitsloegen om op te stijgen boven de aarde, gingen de wielen met hen mee. 17 Als de wezens stilhielden, stonden ook de wielen stil. Als de engelen opstegen, stegen ook de wielen op. Want de geest van de wezens was ook in de wielen.

18 Toen vertrok de stralende aanwezigheid van de Heer van de ingang van de tempel en ging boven de hemelse wezens staan. 19 De wezens sloegen hun vleugels uit en ik zag hen van de grond opstijgen. De wielen gingen met hen mee. Bij de ingang van de Oostpoort van de tempel hielden ze stil. De stralende aanwezigheid van de God van Israël was boven hen. 20 Ja, het waren dezelfde wezens die ik gezien had onder de God van Israël bij de rivier de Kebar. Ik begreep nu dat het engelen waren. 21 Elke engel had vier gezichten, vier vleugels en onder zijn vleugels iets wat op mensenhanden leek. 22 Hun gezichten waren hetzelfde als de gezichten die ik bij de Kebar had gezien. Het waren dezelfde wezens: ze waren het zelf. Ze gingen ieder recht voor zich uit.

God’s Glory Departs From the Temple

10 I looked, and I saw the likeness of a throne(A) of lapis lazuli(B) above the vault(C) that was over the heads of the cherubim.(D) The Lord said to the man clothed in linen,(E) “Go in among the wheels(F) beneath the cherubim. Fill(G) your hands with burning coals(H) from among the cherubim and scatter them over the city.” And as I watched, he went in.

Now the cherubim were standing on the south side of the temple when the man went in, and a cloud filled the inner court. Then the glory of the Lord(I) rose from above the cherubim and moved to the threshold of the temple. The cloud filled the temple, and the court was full of the radiance of the glory of the Lord. The sound of the wings of the cherubim could be heard as far away as the outer court, like the voice(J) of God Almighty[a] when he speaks.(K)

When the Lord commanded the man in linen, “Take fire from among the wheels,(L) from among the cherubim,” the man went in and stood beside a wheel. Then one of the cherubim reached out his hand to the fire(M) that was among them. He took up some of it and put it into the hands of the man in linen, who took it and went out. (Under the wings of the cherubim could be seen what looked like human hands.)(N)

I looked, and I saw beside the cherubim four wheels, one beside each of the cherubim; the wheels sparkled like topaz.(O) 10 As for their appearance, the four of them looked alike; each was like a wheel intersecting a wheel. 11 As they moved, they would go in any one of the four directions the cherubim faced; the wheels did not turn about[b] as the cherubim went. The cherubim went in whatever direction the head faced, without turning as they went. 12 Their entire bodies, including their backs, their hands and their wings, were completely full of eyes,(P) as were their four wheels.(Q) 13 I heard the wheels being called “the whirling wheels.” 14 Each of the cherubim(R) had four faces:(S) One face was that of a cherub, the second the face of a human being, the third the face of a lion,(T) and the fourth the face of an eagle.(U)

15 Then the cherubim rose upward. These were the living creatures(V) I had seen by the Kebar River.(W) 16 When the cherubim moved, the wheels beside them moved; and when the cherubim spread their wings to rise from the ground, the wheels did not leave their side. 17 When the cherubim stood still, they also stood still; and when the cherubim rose, they rose with them, because the spirit of the living creatures was in them.(X)

18 Then the glory(Y) of the Lord departed from over the threshold of the temple and stopped above the cherubim.(Z) 19 While I watched, the cherubim spread their wings and rose from the ground, and as they went, the wheels went with them.(AA) They stopped at the entrance of the east gate of the Lord’s house, and the glory(AB) of the God of Israel was above them.

20 These were the living creatures I had seen beneath the God of Israel by the Kebar River,(AC) and I realized that they were cherubim. 21 Each had four faces(AD) and four wings,(AE) and under their wings was what looked like human hands. 22 Their faces had the same appearance as those I had seen by the Kebar River.(AF) Each one went straight ahead.

Footnotes

  1. Ezekiel 10:5 Hebrew El-Shaddai
  2. Ezekiel 10:11 Or aside