Add parallel Print Page Options

De vernietiging van de koning van Tyrus

28 Dit is de volgende boodschap, die de Here mij gaf: 2,3 ‘Mensenzoon, vertel de heerser van Tyrus dat de Oppermachtige Here zegt: “U bent zo trots, dat u denkt dat u God bent. U denkt: op de troon van een god zit ik hier op dit eiland, omringd door de zeeën. Maar u bent slechts een mens, geen god, ook al zegt u dat u zo wijs bent als God. Maar u denkt dat u wijzer bent dan Daniël, dat er geen geheimen voor u bestaan. Uw wijsheid en inzicht hebt u gebruikt voor het binnenhalen van grote rijkdommen, goud, zilver en vele andere schatten. Ja, uw deskundigheid heeft u erg rijk, maar ook buitengewoon trots gemaakt.” Daarom zegt de Oppermachtige Here: “Omdat u denkt zo wijs als een god te zijn, zal een vijandelijk leger het zwaard trekken tegen uw enorme wijsheid, u van uw roem beroven en uw schoonheid vernietigen! Het zal u naar uw graf brengen en u zult sterven als iemand die zwaargewond in de strijd sneuvelt, daar op uw eiland midden in de zee. Zult u dan nog in het bijzijn van uw vijanden blijven volhouden dat u een god bent? Voor degenen die u aanvallen, zult u in elk geval geen god zijn, maar gewoon een mens! 10 U zult door toedoen van buitenlanders de dood van een onreine sterven. Want Ik heb gesproken,” zegt de Oppermachtige Here.’

11 En de Here vervolgde zijn boodschap met de woorden: 12 ‘Mensenzoon, zing een klaaglied over de koning van Tyrus. Vertel hem dat de Oppermachtige Here zegt: “U vormde het toonbeeld van wijsheid en volkomen schoonheid. 13 U was in Eden, de tuin van God, uw kleding was bezaaid met waardevolle stenen: robijn, topaas, jaspis, kristal, onyx, turkoois, saffier, hematiet en smaragd, alle in prachtige zettingen van zuiver goud. Op de dag dat u werd geschapen, werden ze al voor u klaargelegd. 14 Ik benoemde u tot de gezalfde, beschermende cherub. U had toegang tot de heilige berg van God. U liep tussen de vlammende stenen. 15 U was volmaakt in alles wat u deed, vanaf de dag dat u werd geschapen tot op het moment dat het kwaad in u werd aangetroffen. 16 Door uw wereldwijde handel werd u steeds meer besmet door onrechtvaardigheid en zondigde u. Daarom verjoeg Ik u van de berg van God. Ik verbande u, beschermende cherub, en tussen de vlammende stenen was niet langer plaats voor u. 17 Uw hart was vol trots wegens al uw schoonheid, u misbruikte uw wijsheid ter wille van uw machtspositie. Daarom heb Ik u op de aarde neergeworpen en u hulpeloos blootgesteld aan de minachtende blikken van koningen. 18 Uit winstbejag ontwijdde u uw heiligheid, daarom liet Ik vuur opvlammen uit uw eigen daden. Dat vuur verbrandde u tot as op aarde voor de ogen van allen die naar u keken. 19 Alle volken die u kennen, zijn met stomheid geslagen door uw lot, u bent een afschrikwekkend voorbeeld. U bent voor altijd vernietigd.”’

20 Hierna kreeg ik een volgende boodschap van de Here: 21 ‘Mensenzoon, kijk in de richting van de stad Sidon en profeteer tegen haar met de woorden: 22 de Oppermachtige Here zegt: “Ik ben uw vijand, Sidon, en Ik zal mijn heerlijkheid aan u openbaren. Als Ik u vernietig en mijn heiligheid aan u toon, zullen allen die daar getuige van zijn, weten dat Ik de Here ben. 23 Ik zal een epidemie op u afsturen en een verwoestend leger, de gewonden zullen in uw straten worden gedood door strijders die van alle kanten komen. Dan zult u erkennen dat Ik de Here ben. 24 Niet langer zullen u en andere kwaadwillige buurstaten Israël prikken en verwonden als dorens en distels.

25 De Israëlieten zullen opnieuw in een eigen land wonen, het land dat Ik hun voorvader Jakob gaf. Want Ik zal hen verzamelen vanuit de verre landen, waarover Ik hen verstrooide. Ik zal de volken van de wereld te midden van mijn volk mijn heiligheid laten zien. 26 Zij zullen weer veilig in Israël wonen en daar hun huizen bouwen en wijngaarden planten. Wanneer Ik over de naburige volken die hen met zoʼn grote kwaadaardigheid behandelden, het oordeel laat komen, zullen zij weten dat Ik, de Here, hun God ben.”’

Gods woorden over de koning van Tyrus

28 De Heer zei tegen mij: "Mensenzoon, zeg over de koning van Tyrus: Dit zegt de Heer: U bent erg trots geworden. U verbeeldt zich dat u een god bent. Een god die woont in zijn goddelijk paleis midden in zee. Maar u bent maar een sterveling, en geen god. Toch verbeeldt u zich dat u zo wijs als een god bent. Ja, u bent wijzer dan Daniël.[a] Geen probleem is te moeilijk voor u. Door uw wijsheid en uw verstand bent u zo rijk geworden. Uw schatkamers zijn vol goud en zilver. Doordat u zo verstandig handel hebt gedreven, bent u steeds rijker geworden. Maar uw rijkdom heeft u trots gemaakt. De Heer zegt: U vindt dat u zo wijs als een god bent. Daarom stuur Ik sterke legers van wrede volken op u af. Zij zullen u vernietigen en u uw wijsheid en rijkdom afnemen. U zal gedood worden in de strijd. Daar in de zee zult u in het dodenrijk terecht komen. Zult u uzelf nog steeds een god noemen als u oog in oog staat met hem die u zal doden? U zal in handen vallen van hem die u doodt, u, een sterveling en geen god. 10 U zal gedood worden door iemand van een ander volk. Ik zal doen wat ik heb gezegd, zegt de Heer."

Treurlied over de koning van Tyrus

11 De Heer zei tegen mij: 12 "Mensenzoon, zing dit treurlied over de koning van Tyrus:

U was volmaakt.
U was vol van wijsheid en volmaakt mooi.
13 U woonde in Eden, de tuin van God.
U was helemaal bedekt met allerlei edelstenen:
sardis, topaas, diamant,
turkoois, sardonyx, jaspis,
saffier, robijn, smaragd.
Al die stenen waren met gouden zettingen op u vastgezet.
Op de dag dat u gemaakt werd, werden ze voor u gemaakt.
14 Ik had u een taak gegeven: u was een beschermende engel.
Ik had u een plaats gegeven op mijn heilige berg.
U mocht tussen de vurige stenen komen.
15 Vanaf de dag dat Ik u maakte, leefde u zoals Ik het wil.
U was volmaakt.
Totdat u op een dag slecht werd.
16 Want doordat u zo rijk werd, kreeg het kwaad u in zijn macht.
U leefde niet langer zoals Ik het wil.
Daarom stuurde Ik u weg van mijn heilige berg.
U, beschermende engel, mocht niet langer tussen de vurige stenen komen.
17 U was er trots op geworden hoe prachtig u er uitzag.
Daardoor verloor u uw wijsheid.
Ik wierp u neer op de aarde.
Koningen van andere landen liet Ik zien hoe het slecht met u afliep.
18 Door uw slechte en oneerlijke manier van leven
heeft u uw heiligdommen bedorven.
Daarom heb Ik uw stad tot aan de grond afgebrand.
Er is alleen nog as van over.
19 Alle volken die u hebben gekend,
zijn geschokt over wat er met u gebeurd is.
Het is vreselijk met u afgelopen.
U bent voor altijd van de aardbodem verdwenen."

Gods woorden over Sidon

20 De Heer zei tegen mij: 21 "Mensenzoon, ga met je gezicht in de richting van de stad Sidon staan en profeteer ertegen. 22 Zeg: Dit zegt de Heer: Pas maar op, Sidon! Ik zal je laten zien hoe machtig Ik ben. Ik ga je straffen. Ik zal je laten zien wie Ik ben. Dan zul je beseffen dat Ik de Heer ben. 23 Ik zal de pest in de stad laten komen. Er zal bloed vloeien in de straten. De mensen zullen door het zwaard worden gedood. De strijd zal van alle kanten op hen afkomen. Ze zullen beseffen dat Ik de Heer ben."

Israël zal weer in vrede kunnen wonen

24 De Heer zei: "Het volk Israël had altijd last van de landen er omheen, zoals je last hebt van dorens en distels. Maar dat zal voorbij zijn. Israël zal geen last meer hebben van de landen die het altijd beroofden. Israël zal beseffen dat Ik de Heer ben.

25 Dit zegt de Heer: Ik zal het volk Israël weer verzamelen uit de landen waar ze wonen. Dan zal Ik hun laten zien hoe machtig Ik ben. Ze zullen weer in hun eigen land wonen, het land dat Ik aan mijn dienaar Jakob heb gegeven. 26 Daar zullen ze veilig wonen. Ze zullen er huizen bouwen en wijngaarden planten. Ja, ze zullen er veilig wonen, want Ik zal alle volken om hen heen straffen omdat ze Israël hebben beroofd. Mijn volk zal beseffen dat Ik hun Heer God ben."

Footnotes

  1. Ezechiël 28:3 Daniël leefde in de tijd van Ezechiël aan het hof van de koning van Babel. Hij was minister en een profeet van God. Over hem is te lezen in het bijbelboek DANIËL.

A Prophecy Against the King of Tyre

28 The word of the Lord came to me: “Son of man(A), say to the ruler of Tyre, ‘This is what the Sovereign Lord says:

“‘In the pride of your heart
    you say, “I am a god;
I sit on the throne(B) of a god
    in the heart of the seas.”(C)
But you are a mere mortal and not a god,
    though you think you are as wise as a god.(D)
Are you wiser than Daniel[a]?(E)
    Is no secret hidden from you?
By your wisdom and understanding
    you have gained wealth for yourself
and amassed gold and silver
    in your treasuries.(F)
By your great skill in trading(G)
    you have increased your wealth,(H)
and because of your wealth
    your heart has grown proud.(I)

“‘Therefore this is what the Sovereign Lord says:

“‘Because you think you are wise,
    as wise as a god,
I am going to bring foreigners against you,
    the most ruthless of nations;(J)
they will draw their swords against your beauty and wisdom(K)
    and pierce your shining splendor.(L)
They will bring you down to the pit,(M)
    and you will die a violent death(N)
    in the heart of the seas.(O)
Will you then say, “I am a god,”
    in the presence of those who kill you?
You will be but a mortal, not a god,(P)
    in the hands of those who slay you.(Q)
10 You will die the death of the uncircumcised(R)
    at the hands of foreigners.

I have spoken, declares the Sovereign Lord.’”

11 The word of the Lord came to me: 12 “Son of man, take up a lament(S) concerning the king of Tyre and say to him: ‘This is what the Sovereign Lord says:

“‘You were the seal of perfection,
    full of wisdom and perfect in beauty.(T)
13 You were in Eden,(U)
    the garden of God;(V)
every precious stone(W) adorned you:
    carnelian, chrysolite and emerald,
    topaz, onyx and jasper,
    lapis lazuli, turquoise(X) and beryl.[b]
Your settings and mountings[c] were made of gold;
    on the day you were created they were prepared.(Y)
14 You were anointed(Z) as a guardian cherub,(AA)
    for so I ordained you.
You were on the holy mount of God;
    you walked among the fiery stones.
15 You were blameless in your ways
    from the day you were created
    till wickedness was found in you.
16 Through your widespread trade
    you were filled with violence,(AB)
    and you sinned.
So I drove you in disgrace from the mount of God,
    and I expelled you, guardian cherub,(AC)
    from among the fiery stones.
17 Your heart became proud(AD)
    on account of your beauty,
and you corrupted your wisdom
    because of your splendor.
So I threw you to the earth;
    I made a spectacle of you before kings.(AE)
18 By your many sins and dishonest trade
    you have desecrated your sanctuaries.
So I made a fire(AF) come out from you,
    and it consumed you,
and I reduced you to ashes(AG) on the ground
    in the sight of all who were watching.(AH)
19 All the nations who knew you
    are appalled(AI) at you;
you have come to a horrible end
    and will be no more.(AJ)’”

A Prophecy Against Sidon

20 The word of the Lord came to me: 21 “Son of man, set your face against(AK) Sidon;(AL) prophesy against her 22 and say: ‘This is what the Sovereign Lord says:

“‘I am against you, Sidon,
    and among you I will display my glory.(AM)
You will know that I am the Lord,
    when I inflict punishment(AN) on you
    and within you am proved to be holy.(AO)
23 I will send a plague upon you
    and make blood flow in your streets.
The slain will fall within you,
    with the sword against you on every side.
Then you will know that I am the Lord.(AP)

24 “‘No longer will the people of Israel have malicious neighbors who are painful briers and sharp thorns.(AQ) Then they will know that I am the Sovereign Lord.

25 “‘This is what the Sovereign Lord says: When I gather(AR) the people of Israel from the nations where they have been scattered,(AS) I will be proved holy(AT) through them in the sight of the nations. Then they will live in their own land, which I gave to my servant Jacob.(AU) 26 They will live there in safety(AV) and will build houses and plant(AW) vineyards; they will live in safety when I inflict punishment(AX) on all their neighbors who maligned them. Then they will know that I am the Lord their God.(AY)’”

Footnotes

  1. Ezekiel 28:3 Or Danel, a man of renown in ancient literature
  2. Ezekiel 28:13 The precise identification of some of these precious stones is uncertain.
  3. Ezekiel 28:13 The meaning of the Hebrew for this phrase is uncertain.